Wederom het belang van ‘gezien’ worden. In dit geval door de muziekdocent Broere (de naam die Boogers aan hem heeft gegeven valt me nu pas op….een broer?….).The light uit het citaat van Bukowski waarmee Boogers zijn boek begint:If there is light, it will find you.
(pag 184-185)
Ik schold niet de hele tijd, maar ik pikte ook niks meer, van wie dan ook. En ik ergerde me aan alles en iedereen. Ik wist niet waar ik met mijn woede naar toe moest. Op school leek het niemand echt op te vallen, behalve Broere. Hij sprak me aan toen het muziekuur afgelopen was en we het lokaal uit liepen.
‘Gaat het een beetje, driftkikkertje?’
‘sorry, wat?’
Hij wuifde de rest van de leerlingen die nieuwsgierig bij de deuropening stonden te wachten weg. Ik keek om naar mijn klasgenoten, die met smalende koppen de gang op liepen.
‘We gaan een beetje de stommeling uithangen?’ zei hij.
‘Hoe bedoelt u?’ Ik werd ongemakkelijk van zijn indringende blik.
Broere kon je zo aankijken dat het leek of hij beter wist wat er in je omging dan jijzelf. Hij had een baan moeten nemen bij de recherche. Misschien kwam het door zijn scherp getekende wenkbrauwen. Broere met zijn vetkuif, uilenogen en zijn monobrauw.
‘U? Zeg maar gewoon “jij”.’
‘Oké.’
‘Ik ken het type zoals jij. Ik hoor het gewoon rommelen als je in de klas zit, weet je dat? Je bent verdomme een vulkaan. Ik hoor het wel. Denk je dat ik zoiets niet oppik? Je kunt iedereen voor de gek houden, maar mij niet. Ik heb alles gezien, heb overal lesgegeven, getoerd met een band, op bankjes in een park geslapen, op straat gespeeld, alles! Ik herken jongens zoals jij. Welke beweging je ook maakt, je loopt steeds met je kloten door het vuur, of vergis ik mij?’
Ik wist niet waarom Broere dacht mij te kennen. Ik zei niet dat hij ongelijk had, maar ik wist ook niet precies wat hij bedoelde. Ik stond maar zo’n beetje bij zijn bureau te wachten tot ik kon gaan.
‘Je bespeelt geen instrument, hè?’
Ging hij het nu ineens over muziek hebben?
‘Je doet niks artistieks?’
‘Nooit echt over nagedacht.’
‘Echt niet? Je neemt me niet in de maling, hè?’
‘Mijn pa zegt altijd dat je niks moet doen waarbij je uiteindelijk je hand moet ophouden.’
‘Hahaha! Zegt hij dat?”
‘Ja.’
‘Het gaat om dit!’ Broere wees naar zijn slaap, en tikte er een paar keer tegen.’Wat er in je kop zit. Daar gaat het om. Durf je daar gehoor aan te geven?’
‘De volgende les begint zó,’zei ik. Ik wist niet wat ik tegen Broere moest zeggen. Hij werkte op mijn zenuwen. Ik had het idee dat hij wist dat ik tientallen schriften had volgekrabbeld. Het leek erop of hij al die schriften had gelezen, ook al was dat onmogelijk. Ze lagen veilig onder mijn bed in een doos te verstoffen, onder mijn pornoboekjes en Marvel Comics.
‘Rennen maar,’ zei hij met een brede grijns. Hij pakte een gitaar en begon erop te tokkelen. ‘We praten een andere keer verder,’zei hij toen ik de gang op liep.
De rest van de middag kreeg ik het gesprek met Broere niet uit mijn hoofd. Wat zag hij aan me? Waarom zag hij iets wat niemand anders zag? Was er een soort code waaraan kunstenaars elkaar konden herkennen? Dacht hij dat ik een kunstenaar was? Ik hoopte van niet. Hij zou alleen maar teleurgesteld raken. Ik hield niet eens van kunst. En die Beatles van hem zagen eruit als een stelletje flikkers.